Het Avontuur van Bijtje Woord

Er was eens een vrolijk wezentje dat door de taalwereld fladderde. Zijn naam? Bijtje Woord. Hij was klein, snel en altijd op zoek naar een zin waarin hij zich nuttig kon maken.

Bijtje Woord was geen zelfstandig naamwoord, die stoer met zijn grote betekenis stond te pronken. En ook geen werkwoord, die druk liep te springen, rennen, denken of dromen. Nee, Bijtje Woord had een subtielere taak. Hij gaf kleur. Klank. Núance.

Op een dag kwam hij langs een zin waar iets niet helemaal klopte.

De jongen fietst.

“Hmm,” zoemde Bijtje. “Dat is zo kaal als een boterham zonder beleg! Wacht maar…”

Hij sloop voorzichtig achter het werkwoord en riep:

De jongen fietst snel.

Oeh! Plotseling kwam er vaart in het verhaal. De wind suisde langs de oren van de jongen. De vogels moesten opzij. De zin leefde op!

“Goed gedaan, Bijtje!” riep het werkwoord, dat zich ineens veel belangrijker voelde.

Maar Bijtje Woord was nog niet klaar. Hij vond ook graag zinnen waar hij achter een bijvoeglijk naamwoord kon duiken.

De hond is erg lief.

De kamer is vreselijk rommelig.

Ik ben heel moe.

Overal waar hij kwam, zorgde hij dat je nét iets meer wist. Hij gaf antwoord op vragen als: Hoe? Wanneer? Waar? Hoe vaak? Waarom?

En het mooiste? Hij kon zich aanpassen. Onopvallend als een ninja, sprong hij soms tussen de woorden door. Of hij ging helemaal vooraan staan:

Gelukkig kwam de trein toch op tijd.

Toen begon het te regenen.

Maar er was één ding waar hij allergisch voor was: verwarring.
Soms werd hij aangezien voor een bijvoeglijk naamwoord. Of vergaten mensen waar hij moest staan in een zin.

Dus fluistert hij nu in jouw oor:

“Let goed op mij, leerling van de taal. Want als jij mij juist gebruikt… vertel je ineens véél meer dan je dacht.”

En weg was hij weer. Fladderend naar de volgende saaie zin, op zoek naar avontuur.

Geef een reactie

Scroll naar boven